Mykonos [1977, 2000, 2005]

Sommige Griekse eilanden lijken ten onder te gaan aan het toerisme. Andere eilanden geven de indruk de enorme stromen toeristen moeiteloos te absorberen. Mykonos is van de laatste categorie. Met meer dan 500.000 bezoekers per jaar wordt het wel het Manhattan van de Egeïsche zee genoemd, maar ook een vergelijking met Venetië dringt zich op. Het hoofdstadje - een duizelingwekkend labyrint van witte straten - is overvol, maar heeft zijn dorpse karakter behouden, ook al liggen in de etalage van een voormalige slagerij nu Rolex horloges. Vooral ‘s avonds, als de straten en pleintjes vollopen en de toeristen neerstrijken in de restaurants, voelt het stadje als een grote huiskamer, alsof iemand er een glazen stolp overheen heeft gezet.

Het eiland kent, in tegenstelling tot het naburige Delos, weinig cultuur en geschiedenis. Desondanks toont Lawrence Durrell zich enthousiast en trekt daarbij alle literaire registers open: 'The architecture is of no special time or merit; the Greek islander has build himself a home, that is all, and like a sea-animal the shell he constructs prefigures the contours of his nature with its extremes of mysticism and rationalism, asceticism and voluptuousness. Walking about this village, which echoes no age or style, you feel that only paradise could be composed like this, so haphazardly and yet so harmoniously […] Its colonnades and curling streets, with their kennel-like houses, sprouting extravagant balconies of tottering painted wood, lead on and on, turning slowly inward upon themselves to form labyrinths, hazing-in all sense of direction until one surrenders to the knowledge that one is irremediably lost […]'. En als de avond valt: 'The violets, pinks, rose, and grey, of the sinking sun on the walls - just before the wink of the green ray which says goodnight - are all the more haunting for being reproduced in little in the cloudy glass of ouzo before you on the table. It is like inhabiting a rainbow.'



Lawrence Durrell was in 1976 voor het laatst op het eiland. Ik ben er een jaar later in het holst van de nacht met een bumboat afgezet. Lawrence vond onderdak bij particulieren, wij rolden onze slaapzak uit op het dichtstbijzijnde pleintje en dronken er de volgende ochtend op een terras Griekse koffie voor - omgerekend - 35 cent. Er is sindsdien wel wat veranderd. In de nieuwe haven kunnen cruiseschepen en ferries aanleggen, slapen op de kade is ondenkbaar en een kop koffie aan de haven kost een klein fortuin. Een Gay-scene en naaktstranden waren er in 1977 wel, maar exotische feesten, compleet met als elfen verklede feestgangers waren er niet of (wat denkbaar is) zijn ons toen niet opgevallen. 

Je zou bijna vergeten dat er nog meer op het eiland is dan de hoofdstad en de hotels langs de zuid- en westkust. Het landschap is niet erg boeiend, want bruin-heuvelachtig en kaal, maar wij hebben in de noordelijke helft van het eiland toch met plezier rondgetoerd. In het klooster van Ano Mera heerste rust, in Panormos waren wij de enige klanten in een taverna aan zee en aan de oostkust was een visser geconcentreerd zijn netten aan het repareren.